Tekst: Lilou Kleine Staarman en Simon Wieringa
Onderwijsachterstanden, je hoort het overal in de media. Door het coronavirus heeft je kind maandenlang thuisonderwijs gehad en dat was op elke school anders georganiseerd en verschilde van leerkracht tot leerkracht. Al snel rees de vraag zich op of leerlingen ook onderwijsachterstanden zouden oplopen door het afstandsonderwijs. Het afstandsonderwijs bracht namelijk kansen, maar ook risico’s met zich mee. Leerlingen en leraren werkten noodgedwongen zoveel mogelijk vanuit huis en de vraag was of er op deze manier wel voldoende aandacht was voor de leerlingen.
Een kwart van de leerkrachten gaf aan dat ze niet voldoende zicht hadden op hun kwetsbare leerlingen en dat ze niet de extra aandacht konden geven die ze nodig hadden. Van de leraren die er wel zicht op hadden, zei maar 40% dat deze leerlingen ook daadwerkelijk gerichte begeleiding ontvingen (AOB, 2020). Door een gebrek aan deze extra aandacht zijn er mogelijk onderwijsachterstanden ontstaan. Dat betekent dat je kind mogelijk op het gebied van rekenen, lezen of spelling niet op het verwachte niveau zit. Voor het voortgezet onderwijs betekent het dat je kind mogelijk niet op het juiste niveau zit om over te gaan naar het volgende jaar.
Onderwijsachterstanden zijn niet iets nieuws. Het is een probleem waar de Nederlandse politiek al jaren mee worstelt. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen probeert zich constant opnieuw te informeren, er is dan ook veel onderzoek gedaan naar hoe onderwijsachterstanden ontstaan en hoe ze te kunnen bestrijden. En niet alleen de minister houdt zich hiermee bezig, ook ouders, leraren en leerlingen zelf. Het is goed te weten wat onderwijsachterstanden zijn, hoe ze worden beïnvloed en op welke manier ze te verminderen zijn. In dit artikel zullen dan ook de volgende vragen over onderwijsachterstanden worden beantwoord:
Klik op één van de paragraven en lees verder.
Uit recent onderzoek (2017) blijkt dat er grote schoolverschillen tussen scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulaties zijn. Schoolverschillen zijn de prestatieverschillen van leerlingen tussen verschillende Nederlandse scholen. Deze schoolverschillen, in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, zijn er nog steeds, ook als er rekening wordt gehouden met de samenstelling van de leerlingpopulatie (intelligentie, afkomst, sociaaleconomische status).
Door te kijken naar wat er goed werkt in de juist goed presterende scholen en wat er mis gaat binnen de zwakkere scholen kan er worden uitgezocht wat eventuele oplossingen zijn voor de onderwijsachterstanden van de leerlingen. Daarvoor is het wel eerst nodig om te weten wat goed onderwijs nu eigenlijk inhoudt. Goede onderwijskwaliteit houdt in ieder geval in dat de ‘de basis op orde’ is: taal, lezen, rekenen en burgerschap (Onderwijs inspectie, 2020). Voor het basisonderwijs zijn er kerndoelen opgesteld en voor het voortgezet onderwijs zijn er eindtermen.
In het primair onderwijs zijn er regels vanuit de overheid om goed en overeenkomstig onderwijs te kunnen realiseren. Deze regels heten kerndoelen. Kerndoelen geven aan wat leerlingen in een jaar van de basisschool moeten kennen en kunnen. Het zijn streefdoelen met veel ruimte voor eigen invulling. Ze brengen dus een inspanningsverplichting met zich mee en geen resultaatverplichting. Sinds 2006 zijn het er 58 en ze bestrijken grotere leergebieden: Nederlands, rekenen/wiskunde, oriëntatie op jezelf en de wereld, kunstzinnige oriëntatie en bewegingsonderwijs. Door deze richtlijnen hebben basisscholen een houvast en kan er beter gestreefd worden naar een ‘basis die op orde’ is van de verschillende vakken (Hoeven, 2019).
De handvatten voor het voortgezet onderwijs heten niet kerndoelen maar eindtermen. In tegenstelling tot het basisonderwijs is het bij eindtermen wel minder vrijblijvend. Deze focussen namelijk meer op resultaat. De lesstof van het voortgezet onderwijs is gericht op de inhoud van het centraal examen. Dus ook alle tussentijdse toetsen zijn ter voorbereiding op de examens (SLO, 2019). Als de eindtermen voldoende behandeld en begrepen zijn op niveau, dan is het onderwijs voldoende. Is het slagingspercentage bijvoorbeeld juist erg laag, dan wordt er gesproken van zwakke scholen.
Basis- en voorgezet onderwijsscholen proberen allemaal zo goed mogelijk les te geven aan je kind. Toch meet de onderwijsinspectie grote verschillen tussen de onderwijsopbrengsten van leerlingen tussen scholen. Zoals eerder al benoemd is, is er veelvuldig onderzoek gedaan naar waarom deze verschillen er zijn en wat de resultaten kunnen betekenen voor de aanpak van de onderwijsachterstanden. Uit dit onderzoek van de Onderwijs inspectie komen drie belangrijke factoren naar voren, te weten;
De omgeving waar de leerling zich in bevindt is erg van invloed voor zijn prestaties. Leraren, schoolleiders en ook leerlingen geven aan dat een goed school- en klassenklimaat een voorwaarde is om tot leren te kunnen komen. Denk hierbij aan emotionele veiligheid voor de leerlingen goede persoonlijke relaties en een gelijke behandeling. Daarnaast is het belangrijk voor een optimale leeromgeving dat er aandacht is voor het gedrag van de individuele leerling. Om een goede relatie en vertrouwen te realiseren, streven leraren nabijheid en betrokkenheid na: ze tonen interesse in de leerling, ook buiten het vak en de lessen om. Door contact te maken kunnen leraren beter rekening houden met individuele leerlingen, bijvoorbeeld bij een fysiek of emotioneel probleem (Onderwijs inspectie, 2020).
Aandacht voor de leerling is niet alleen emotioneel, maar ook in de vorm van onderwijsbegeleiding van de verschillende leerlingen. Leraren gebruiken differentiatie: een onderwijsbenadering waarbij leraren proactief aanpassingen doen in de inhoud van het onderwijs, de leermaterialen, de gevraagde leeractiviteiten en de producten van leerlingen om tegemoet te komen aan verschillende leerbehoeften van individuele leerlingen of van kleine groepen leerlingen, om daarmee de leermogelijkheden van alle leerlingen in de klas te vergroten (Tomlinson, 2003).
Leerkrachten geven bijvoorbeeld eerst klassikaal uitleg, waarna de leerlingen die dat aankunnen zelfstandig doorwerken en leerlingen die meer aandacht nodig hebben apart worden genomen voor extra hulp. Dit omdat variatie in niveau van de groep goed is, maar te grote verschillen bemoeilijken de interactie tussen leerlingen, waardoor er veel aandacht uitgaat naar afstemming en coördinatie (NRO, 2019).
Verder is voldoende structuur van belang voor het leerproces van de leerling. Structuur in de zin van regels bijvoorbeeld; regels over onderlinge omgang (hoe je elkaar aanspreekt) en werkgedrag (hoe je omgaat met fouten). Regels leiden tot routines en beter gedrag, en zo tot (meer) rust en orde. Vooral in het basisonderwijs staan de regels vaak op het bord en spreken leraren hun eigen en ook elkaars leerlingen aan.
Structuur is ook nodig in de vorm van evaluatie. Door de einddoelen voor de leerlingen te formuleren en hen zicht te geven op de kwaliteit van hun werk, herkennen de leerlingen hun eigen voortgang. Zo kunnen ze verantwoordelijkheid nemen voor het eigen leerproces. Leerlingen geven aan dat dit hun rust en zelfvertrouwen geeft. Juist bij leerlingen die extra aandacht nodig hebben is het belangrijk hen uit te leggen wat het doel is van hun extra ondersteuning en wat hiervoor nodig is om die te bereiken (Onderwijs inspectie, 2020).
Voor leerlingen is de houding van de leerkracht van grote invloed op hun prestaties. Een positieve, motiverende uitstraling is belangrijk. Leerkrachten en leerlingen geven aan dat leerkrachten leerlingen kunnen motiveren door hoge verwachtingen uit te spreken, door leerlingen telkens nieuwe kansen te geven, door hun complimenten te geven, en door hun werkhouding te bespreken in de klas.
Naast de houding van de leerkracht tegenover de klas is ook de behoefte van de individuele leerling van belang. Goede instructie betekent volgens leerlingen dat de leraar inspeelt op de leerbehoefte van de individuele leerling door te differentiëren. De ene leerling heeft baat bij herhaling van de instructie, eventueel in een kleinere groep of op een andere wijze, terwijl een andere leerling soms beter zelf aan het werk kan gaan met de leerstof. Op deze manier komt iedereen tot zijn recht en dat is goed voor het rendement van de les (Onderwijs inspectie, 2020).
De bovengenoemde factoren zijn dus nodig voor een optimale leeromgeving. Soms kan het natuurlijk zijn dat een of meerdere van deze factoren niet voldoende tot uiting komen en daardoor kunnen er onderwijsachterstanden ontstaan. Als groepen bijvoorbeeld te homogeen zijn, te veel zwakke of juist sterke leerlingen bij elkaar, kan dit slecht zijn voor het zelfvertrouwen van de leerling. Daarbij zijn er te weinig medeleerlingen die het goede voorbeeld geven zodat het werkklimaat een negatief effect kan hebben op de leerlingen. Zwakkere leerlingen presteren over het al gemeen dus beter in een min of meer heterogene groep.
Ook de leerkracht kan een negatief effect hebben op de leerprestaties van de leerlingen. Het eerder in dit artikel toegelichte differentiatie, is effectief als het bewust wordt toegepast. Maar als de leerkracht zijn verwachtingen bij een groep leerlingen die ondergemiddeld presteert te laag stelt, voelen ze te weinig prestatie druk. Of als de leerkracht te hoge verwachtingen heeft bij een groep leerlingen die bovengemiddeld presteert, kan dit slecht zijn voor hun zelfvertrouwen (Karin van Rooijen, 2012).
Anko van Hoepen, vicevoorzitter van de PO-Raad, sprak tijdens een conferentie voor de bestrijding van onderwijsachterstanden: “De tijd van vrijblijvendheid is voorbij. Het effectief bestrijden van onderwijsachterstanden vraagt, naast inzichten uit de wetenschap, ook om een nauwe samenwerking. Samenwerken aan gelijke kansen voor ieder kind, daar ligt een belangrijke maatschappelijke opdracht.”
Gelijke kansen voor ieder kind klinkt vanzelfsprekend. Onderwijsachterstanden kunnen dan ook bij ieder kind voorkomen. Net zoals goede leerprestaties afhankelijk zijn van een verschillende factoren, zijn onderwijsachterstanden dat dus ook. Toch zijn er verbanden tussen onderwijsverschillen en feiten zoals sociale omstandigheden. Denk hierbij aan de omgeving waarin je opgroeit, opvoeding, gender en afkomst.
Om te beginnen zijn er verschillen in de leerprestaties van jongens en meisjes. Jongens raken in het basisonderwijs namelijk eerder op achterstand dan meisjes. Vooral als het gaat om lezen en taalverzorging. De verschillen in leerprestaties ontstaan onder andere doordat jongens zich minder lang kunnen concentreren dan meisjes. Jongens hebben meer bewegingsbehoefte dan meisjes.
Door tijdens de lessen ruimte te geven om te bewegen kunnen jongens zich langer concentreren. Het gebrek aan mannen voor de klas en in de kinderopvang zorgt ervoor dat jongens snel bestempeld worden als agressief en lastig, terwijl mannen jongens meer de ruimte geven om dit jongensgedrag te uiten en dit ook beter kunnen begrenzen (Engelen, van R., 2019).
Doordat leerkrachten soms onvoldoende tegemoet komen aan de onderwijsbehoeften (o.a. beweging en begrenzing van gedrag) van jongens worden ze eerder verwezen naar het speciaal onderwijs.
Figuur 2 Bron: Onderwijs inspectie op basis van CBS micro data
Aan het eind van de basisschool krijgen meisjes gemiddeld een hoger advies voor vervolgonderwijs dan jongens (Onderwijs inspectie, 2020). Dat heeft verschillende oorzaken waarvan niet alle bekend zijn. Een daarvan lijkt te wijzen op de manier waarop de lesstof aangeboden wordt: In het onderwijs wordt lesstof vaak opgehakt in stukjes met een bijbehorende toets. Dat past bij detailstrategen, meisjes veelal. Dat is waarom meisjes het vaak beter doen. Jongens houden meer van experimenten en een korte uitleg (Hooyman, 2017).
Leerlingen met een niet-westerse migratie achtergrond doen steeds vaker een hoger niveau op het voortgezet onderwijs dan 5 jaar geleden (Onderwijs inspectie, 2020). Dit komt onder andere doordat hun ouders ook steeds vaker hoger onderwijs hebben genoten en andere opvoedingsprincipes gebruiken dan eerder. Ze lezen bijvoorbeeld informeel met de kinderen en gebruiken in de Nederlandse taal meer specialistische woorden. Echter, kinderen van allochtone ouders lopen vooralsnog vaker een achterstand op dan hun medeleerlingen. Dit komt ook doordat zij niet altijd genoeg met de Nederlandse taal in aanraking komen. Toch lijkt schoolsucces meer samen te hangen met sociaaleconomische status (inkomen en opleidingsniveau) dan met anderstaligheid en etnische afkomst (Karin van Rooijen, 2012).
Om onderwijsachterstanden weg te werken is extra aandacht nodig. Soms komt die aandacht vanuit school door bijvoorbeeld extra hulp bij een bepaald vak door een onderwijsassistent. Meestal is er echter weinig capaciteit en is het nodig naast school hulp te bieden. Dat kan natuurlijk door als ouder met je kind schoolwerk te doen, of door extern hulp te zoeken bij een praktijk voor bijles of remedial teaching. Maar waarom kiezen ouders voor bijles?
Bron: Licht op schaduwonderwijs,
http://www.seo.nl/uploads/media/2018-09_Licht_op_schaduwonderwijs.pdf
In de figuur hierboven is te zien dat moeite om op het juiste niveau te komen een van de belangrijkste redenen is voor het nemen van bijles. Het is soms moeilijk om te bepalen wat het juiste niveau is voor ieder individu. Toch willen ouders graag de weg vrij maken voor hun kind om mogelijkheden te hebben voor het hoger onderwijs en dan is het van belang dat je zo minmogelijk achterloopt op de lesstof. Daarbij is het nu eenmaal zo dat scholen vroegtijdig selecteren waardoor de prestatiedruk groot is (Elffers, 2018). Bijles kan onder andere helpen om die druk te verlichten, omdat je er dan zeker van kan zijn dat je kind de lesstof beter beheerst.
Bovendien geven ouders aan dat zij vinden dat hun kind meer individuele aandacht en uitleg behoeft dan op het regulier basisonderwijs aangeboden wordt. Door het lerarentekort staat er ook veel druk op de leerkracht en is het soms moeilijk om ieder kind te geven wat het nodig heeft (Onderwijs inspectie, 2020). Ook daarvoor bied bijles uitkomsten. Bij een praktijk voor bijles of remedial teaching staat de behoefte van het individuele kind centraal en krijgt het wat het nodig heeft, of dat nu extra aandacht, uitleg of inzicht is.
Kortom, goede schoolprestaties zijn alles behalve vanzelfsprekend. Onderwijsachterstanden kunnen altijd ontstaan. Of dat nu komt door een slecht werkklimaat vanwege de aanpak van de leerkracht, door ongelijke kansen als gevolg van afkomst of aanleg (geslacht) of door gebrek aan structuur, onderwijsachterstanden kunnen met behulp bijles of remedial teaching weer (deels) ingehaald worden. Als je het probleem kunt herkennen kan er ook wat aan gedaan worden. En als er uit dit artikel iets duidelijk is geworden, is het wel dat iedere leerling anders is. Iedereen heeft wat anders nodig om zich goed te voelen en optimaal te kunnen presteren. Onderwijsachterstanden zijn van alle tijden, dus maak je niet te veel zorgen en zoek hulp in welke vorm dan ook, als dat nodig is.
Leerplein Zwolle
Mannagras 33
8043 KC Zwolle
in de wijk Stadshagen
Maandag t/m vrijdag
9:00 - 20.00 uur
Zaterdag
9:00 - 12.00 uur
Zondag
Gesloten
Cito training
© 2024 Leerplein Zwolle