Interpunctie


Interpunctie


Een ander gebied in de taal waar bijna iedereen nog veel fouten in maakt, is het juist gebruik van interpunctie. Hoe zorg je er nou voor dat zinnen goed lopen en fijn zijn om te lezen? Hoe scheid je hoofdzinnen van bijzinnen en hoe zorg je dat de boodschap goed overkomt? Op al deze vragen is het antwoord: het correct gebruik van interpunctie. Interpunctie is wanneer je leestekens gebruikt in een zin.



Welke leestekens bestaan er en wat betekenen ze?

Er zijn een groot aantal leestekens die men over de hele wereld gebruikt, maar er zijn ook landen die een eigen leesteken erbij hebben genomen. Een voorbeeld van zo'n land is Spanje. In spanje gebruiken ze voor een vraagzin nog een omgekeerd vraagteken (¿) en voor een uitroep een omgekeerd uitroepteken (¡ ). In Nederland doen we dit niet. In Nederland gebruiken we de volgende leestekens het vaakst:

  • Aanhalingstekens (‘’, ,,’’). Aanhalingstekens geven een directe reden of een citaat weer.
  • Afbreekteken (-). Het afbreekteken betekent dat een woord is afgebroken. Het afbreekteken gebruik je het meest wanneer je schrijft. Wanneer een heel woord niet meer op dezelfde regel past, gebruik je het afbreekteken. Het afbreekteken plaats je achter de laatste lettergreep.
  • Apostrof (’). Een apostrof is niet hetzelfde als een aanhalingsteken. Een apostrof betekent dat een deel van het woord is weggelaten aan het begin of in het midden van een woord of in een samentrekking. Voorbeelden hiervan zijn respectievelijk: ‘s morgens, m’n, zo’n.
  • Beletselteken (...). Het beletselteken zijn drie punten die direct achter elkaar geschreven staan. Je gebruikt het beletselteken om een onvolledige opsomming en een plotselinge stilte aan te duiden: Wat ik toen hoorde … Achter het beletselteken schrijft je geen punt om de zin af te sluiten.
  • Dubbele punt (:). Een dubbele punt geeft een opsomming, een toelichting of een directe reden aan.
  • Haakjes (( ), [ ]). Wanneer woorden tussen de haakjes staan, zijn deze minder belangrijk dan de rest van de zin. De woorden tussen de haakjes geven extra informatie over het gedeelte ervoor. Het verhaal is goed te begrijpen als je het gedeelte tussen de haakjes niet leest.
  • Komma (,). Een komma tussen twee woorden, betekent dat de twee zinnen die daardoor ontstaan van elkaar gescheiden zijn. Een komma gebruik je om hoofd- en bijzinnen van elkaar te scheiden. Ook moet een komma geplaatst worden tussen twee persoonsvormen en twee werkwoorden.
  • Punt (.). Een punt geeft het einde van een zin aan.
  • Puntkomma (;). Een puntkomma geeft aan dat twee zinnen sterk met elkaar samenhangen. Een puntkomma gebruik je vaak wanneer je tussen twee zinnen het woord ‘kortom’ kunt plaatsen of ‘, maar’.
  • Schuine streep (/). De schuine streep geeft een keuzemogelijkheid aan (en/of), een breuk (⅜ en km/h), bij afkortingen (t/m) en om een datum aan te geven (19/01/2020 staat voor 19 januari 2020).
  • Uitroepteken (!). Het uitroepteken geeft een uitroep weer. Het uitroepteken staat achteraan in de zin.
  • Vraagteken (?). Het vraagteken betekent dat de zin ervoor een vraag is. Het vraagteken staat achteraan in de zin.