Factsheet taalontwikkelingsstoornis

Factsheet taalontwikkelingsstoornissen:

10 kerncijfers en feiten


1) De taalverwerving verloopt bijna automatisch; je kunt als ouder en kind niet snel iets fout doen.


Belangrijkste voorwaarde voor de taalverwerving is dat er iemand met je praat (communicatie en taalinput). Als kind hoef je er niet speciaal gemotiveerd of heel slim voor te zijn. Taalverwerving verloopt  vrijwel onbewust en automatisch. Taal leren, zoals het Engels op de middelbare school, verloopt heel anders. Dit is een bewust proces waarvoor je gemotiveerd moet zijn en moet oefenen.


2) Een taalontwikkelingsstoornis is een onzichtbare handicap

Kunt u aan dit vrolijke meisje zien dat ze slecht te verstaan is en niet zoveel woorden kent? Nee, een taalontwikkelingsstoornis is een onzichtbare handicap. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis hebben moeite met taal. Verder is er lijkt er niets met ze aan de hand te zijn. Hun intelligentie, gehoor, algemene ontwikkeling zijn normaal. De taalproblemen verschillen per kind en per leeftijd. Bij een peuter kunnen weinig praten en onverstaanbaarheid opvallen; een ouder kind heeft al een aantal stappen in de taalontwikkeling gemaakt, kenmerken van hun taalproblemen zijn het gebruik van kromme zinnen, verkeerde werkwoorden, woordvindingsproblemen en/of onsamenhangend vertellen. Kinderen met TOS hebben ook moeite met taalbegrip, zoals het begrijpen van lange zinnen en meervoudige opdrachten.


3) Een taalontwikkelingsstoornis is een neurologische ontwikkelingsstoornis van genetische oorsprong


Een taalontwikkelingsstoornis is een neurologische ontwikkelingsstoornis van genetische oorsprong (Dale e.a., 1998). De precieze oorzaak is nog onbekend. De oorzaak ligt niet in het karakter van het kind (te lui), de ouders (lage opleiding), of oorontsteking. Er is een relatie tussen lage opleiding moeder en

lage sociaaleconomische status en de taalontwikkeling van kinderen. Deze factoren zijn echter geen goede voorspellers voor taalachterstanden of taalontwikkelingsstoornissen bij twee- en vierjarigen (Reilly e.a., 2010). Betere voorspellers zijn het voorkomen van taalproblemen in de familie en de

taalontwikkeling van het kind zelf.


4) In elke klas zitten ongeveer 2 kinderen met een taalontwikkelingsstoornis

Van autisme of ADHD hebben mensen vaak wel eens gehoord. De term taalontwikkelingsstoornis is helaas vrij onbekend (Bishop 2010; Reilly e.a., 2014). Dit suggereert dat er niet zoveel kinderen zijn met taalproblemen. Dat klopt niet. Er zijn minstens zoveel kinderen met taalproblemen als met ADHD en veel meer kinderen met taalproblemen dan met autisme. In elke klas van 30 leerlingen zijn er ongeveer 2 kinderen met een taalontwikkelingsstoornis.


o Prevalentie taalontwikkelingsstoornis: 7% (Tomblin e.a., 1997)


o Prevalentie ADHD: 5% (Bishop, 2010)


o Prevalentie Autisme spectrum stoornis: 1% (Bishop, 2010)


5) Meertaligheid veroorzaakt geen taalontwikkelingsstoornis

Baby’s en peuters kunnen gemakkelijk meerdere talen tegelijk verwerven. Voorwaarde hiervoor is dat er in alle talen met ze gesproken wordt, bijvoorbeeld Spaans door moeder en Nederlands door vader. Sommige kinderen komen pas op school intensief in aanraking met het Nederlands. Deze kinderen hebben hierdoor bij de schoolstart een achterstand in het Nederlands. Dit is geen taalontwikkelingsstoornis maar een blootstellingsachterstand. Kinderen leren het beste Nederlands als tweede taal als ze hun eigen taal (bv het Turks) goed hebben leren spreken via hun ouders. Bij twijfels over de ontwikkeling van de thuistaal kan advies gevraagd worden bij het consultatiebureau of het spraak-taalteam van het audiologisch centrum (www.fenac.nl).


6) Kinderen met een zwak taalbegrip hebben een minder goede prognose

Taalproblemen kunnen zich beperken tot een achterstand in de taalproductie. Het kind praat nog weinig maar lijkt alles te begrijpen. Het komt ook voor dat er sprake is van een zwakke taalproductie èn zwak taalbegrip. Een zwak taalbegrip is een risicofactor voor een blijvende taalontwikkelingsstoornis. Andere risicofactoren zijn: familiaal voorkomen van

taalproblemen, een achterstand op meerdere taalaspecten en een zeer grote taalachterstand.


7) Een taalontwikkelingsstoornis heeft negatieve gevolgen voor leren, welbevinden en carrière

Sommige kinderen blijven hun hele leven kampen met hun taalzwakte. Wanneer je moeite hebt met taal heeft dit consequenties voor je eigen ontwikkeling en welbevinden, je schoolloopbaan en carrière (o.a. Schoon, Parsons en Law, 2010).


o Miscommunicatie leidt tot frustratie, onbegrip, minder vriendschappen, vaker gepest worden;


o Mondelinge taalproblemen leiden tot schriftelijke taalproblemen. Wanneer je iemand die een verhaal vertelt niet goed begrijpt is het ook lastig om een geschreven verhaal te begrijpen;


o Ons onderwijssysteem is vrijwel volledig gericht op verbaal leren: de lesstof wordt aangereikt via mondelinge en schriftelijke instructie. Moeite met spreken, en begrijpen van taal, lezen en spellen leidt daarom tot leerproblemen en minder schoolsucces, ondanks een normale intelligentie;


o De taal- en hieraan gerelateerde leerproblemen hebben als consequentie dat een jong  volwassene met TOS meestal laagopgeleid is. Miscommunicatie, zwakke mondelinge en

schriftelijke taalvaardigheden beperken kansen op de arbeidsmarkt en kunnen ook eerder leiden tot ontslag.


8) Verwacht geen spontaan herstel bij kinderen vanaf 5 jaar

In onderstaande longitudinale studies (uit Tomblin e.a., 2003) werden kinderen op verschillende leeftijden getest en werd bepaald of er nog steeds sprake was van een taalontwikkelingsstoornis (overigens werd in deze studies niet gecontroleerd op therapie en de hoeveelheid ervan).


3 jaar - 7 jaar: 39% nog steeds een taalontwikkelingsstoornis


4 jaar - 5,5 jaar: 56% nog steeds een taalontwikkelingsstoornis


5 jaar - 12 jaar: 72% nog steeds een taalontwikkelingsstoornis


De longitudinale cijfers suggereren dat een taalontwikkelingsstoornis op vijfjarige leeftijd in driekwart van de kinderen hardnekkig is.


9) Logopedische interventie helpt bij taalontwikkelingsstoornissen

Er is een positief effect van vroege taalscreening (op 24 maanden bij het consultatiebureau) en interventie op de latere schoolloopbaan van deze kinderen (Van Agt e.a., 2007). Er is een positief effect van spraak-taaltherapie door een logopedist op de taalproductie van peuters en kleuters met een taalontwikkelingsstoornis (Law e.a., 2003; Broomfield & Dodd, 2011; De Waarde van Logopedie, SEO rapport 2012).


10) Nog nooit gehoord van ‘taalontwikkelingsstoornissen’?

Een taalontwikkelingsstoornis is relatief onbekend vergeleken met andere neurologische ontwikkelingsstoornissen zoals ‘dyslexie’ of ‘autisme’. Door de onbekendheid is er weinig wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van de stoornis en naar innovatie van diagnostiek en behandeling. Waarom is het belangrijk dat er meer aandacht komt voor het effect van logopedische interventie bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis?


• Beschikbaarheid van evidentie: relatief weinig effectonderzoek (o.a. Kalf & De Beer, 2004)


• Omvang van de logopedische zorg: 61% van de logopedisten werkt met kinderen (Priester e.a.,2009)


• Behoefte in het veld: het thema Taalontwikkelingsstoornissen krijgt van logopedisten de hoogste prioriteit m.b.t. ontwikkeling van kennis en richtlijnen (De Beer, 2008)


Bron: Hogeschool Utrecht, Gerrits, E. (2015) Factsheet taalontwikkelingsstoornissen. Lectoraat logopedie, Hogeschool Utrecht